Alweer moesten de gidsen van het IVN de wandeling in het park afzeggen. Voor wie toch met een andere blik naar de bomen wil kijken, hierbij een kijkhulp van Henk Wolters: (tekst in pdf: Wel kaal maar niet saai)
Wel kaal, maar niet saai
Wintertijd, even de adem inhouden
Als de energieverslindende processen van bladontluiking, bloei, bestuiving, vruchten, zaden en knopvorming achter de rug zijn en het koude en donkere winterseizoen is aangebroken nemen de bomen een paar maanden rust. Ze houden om zo te zeggen even hun adem in. Met uitzondering van enkele groenblijvende soorten en de meeste coniferen zijn bladeren, bloemen en vruchten er niet meer en maken ze op het eerste gezicht een saaie en doodse indruk. Maar is dat echt zo? Nee, helemaal niet, want juist in deze tijd van het jaar is er veel interessants te zien dat in andere seizoenen niet of minder goed waarneembaar is.
Silhouet, de architectuur van de boom
Nu de bladeren gevallen zijn is het silhouet, de architectuur van de boom, het eerste dat opvalt. Het is een van de belangrijkste winterkenmerken. Ga eens op een beetje afstand van een boom staan en kijk naar de vorm. Die kan bijvoorbeeld hartvormig zijn (linde), bolvormig (plataan), zuilvormig (populier) of grillig (eik). Kijk ook eens naar de structuur van de takken. Vormt de boom enkele zware zijtakken die tot het einde doorlopen (paardenkastanje, walnoot) of staan langs de stam een aantal meer of minder dunne zijtakken en is het beeld wat regelmatiger (berk, haagbeuk)? Maken ze een scherpe, een stompe of een rechte hoek met de stam? Hoe zijn de takken en twijgen verder vertakt? En verlopen ze recht (els) of gebogen (es)?
De buitenlaag, niet altijd betrouwbaar
Een ander belangrijk kenmerk is de schors. Weliswaar in alle seizoenen hetzelfde, maar in de winter beter zichtbaar. Bij jonge bomen meestal glad, bij oudere vaak gegroefd (vleugelnoot, iep), soms met plakkaten die loslaten (plataan), of glad (beuk). Sommige hebben markante lenticellen, poriën in de schors waardoor de boom kan ademen (kers, berk). Ook zijn soms doorns (meidoorn) of stekels (rozen) aanwezig.
Pas op voor valkuilen
Toch moeten we met deze kenmerken voorzichtig zijn. Voor het silhouet bijvoorbeeld kan het per soort heel veel verschil uitmaken of een boom in een bos staat, langs de straat of geheel vrij. Voor de schors is het belangrijk of we met een jonge of een oude boom te maken hebben. Vaak heb je dan ook een combinatie van kenmerken nodig om enige zekerheid te hebben. En let op met bladeren, vruchten of zaden die onder de boom liggen, want die kunnen ook van de buurman afkomstig zijn.
Waar het bladsteeltje vastzat
Al heel wat beter betrouwbaar is het bladlitteken, ook wel bladmerk genaamd. Het is de plaats op de twijg waar de bladsteel was aangehecht. Vorm en grootte hangen af van die van de bladsteel. In het bladmerk zijn, meestal met de loupe, kleine stipjes te zien, de zogenaamde bladsporen. Het zijn de littekens van de afgebroken nerven in de bladsteel. Ze corresponderen met de wijze waarop het blad is opgebouwd. Zo komt in het bladmerk van de paardenkastanje het aantal bladsporen overeen met het aantal deelblaadjes van het samengestelde blad.
Knoppen, het kenmerk bij uitstek
Het winterkenmerk bij uitstek echter, ongeacht standplaats, leeftijd of wat dan ook, zijn de knoppen. Altijd aanwezig, betrouwbaar en voor elke soort uniek. Al kort na de bloei, als de plant nog vol energie zit, worden ze op de twijgen als kleine knobbeltjes aangemaakt, blijven vervolgens de hele winter aan de boom en lopen in het voorjaar bij voldoende daglicht en warmte uit. Meestal is de nieuwe knop door knopschubben beschermd tegen allerlei bedreigingen, zoals strenge kou, vraat, uitdroging en rotting. Elke boomsoort heeft zijn eigen karakteristieke knop en daardoor is dat zo’n goed kenmerk.
Je kunt knoppen op vele manieren onderscheiden Hoe ziet de knop er uit: spits, rond, kaal, behaard, kleverig? Is het een naakte knop of zijn er knopschubben en hoe zien die er uit? Hoe is de knop geplaatst: overstaand, afwisselend, spiraalsgewijs? Hoe zit hij aan de twijg: gesteeld, zittend, aanliggend, afstaand? Is het een bladknop, bloemknop of een gemengde knop?
Lastig wordt het als ze veel op elkaar lijken. Het onderscheidende verschil zit dan slechts in een enkel klein detail. Zo lijken de knoppen van de beuk en de haagbeuk, die overigens helemaal geen familie van elkaar zijn, bijna hetzelfde. Maar bij de beuk zijn ze afstaand van de twijg en bij de haagbeuk aanliggend.
Heksenbezems, kurklijsten en nog veel meer
Er zijn nog talloze andere kenmerken, veelal van incidentele aard. Zo kunnen het moment van bladval en van uitlopen per soort nogal verschillen. Eiken en beuken houden hun blad lang vast. De hazelaar loopt al vroeg uit, de es en de walnoot laat. Sommige soorten hebben geuren in de winter, bijv. de balsempopulier. Berken zijn gemakkelijk te herkennen aan de witte schors en hebben soms heksenbezems. In de stam van de paardenkastanje zit dikwijls een lichte draaiing. Eiken hebben vaak gallen. Lindes maken een wortelschot. Soms hangen er nog zaden aan de boom (es, plataan, els) of resten van vruchten (esdoorn, goudenregen). Op de takken van de amberboom kunnen we opvallende kurklijsten zien.
Zo zijn er heel veel karakteristieke kenmerken in de winter te zien. Ga maar eens in het park kijken!
© Henk Wolters Amsterdam 2021